Mondig zijn in de 21e eeuw.

Samenvatting

Dit onderzoek is opgezet om de ideeën over volwassenheid van Covey te toetsen en deze te relativeren aan de pedagogische definitie van volwassenheid, de mondigheid. De traditionele betekenis van mondigheid verwoordt Langeveld als het bekwaam en moreel betrouwbaar kunnen deelnemen aan de samenleving en zelfvorming. Covey spreekt over een principiële levenshouding in plaats van mondigheid en definieert deze als het hebben van eigen kracht, de zelfsturing, de zelfverzekerdheid en wijsheid om aan je eigen leven en het leven in zijn totaliteit betekenis te kunnen geven. De meerwaarde van de definitie van levenshouding ten opzichte van de traditionele definitie van mondigheid is het perspectief van Covey op de toekomst. Dit toekomstperspectief heeft hij uitgewerkt in een cyclisch ontwikkelingsmodel, het groeicontinuüm. Covey beweert dat volwassenen een verschillende levenshouding kunnen hebben, omdat ze beïnvloed worden door een verschillende sociale bewogenheid. De sociale bewogenheid van volwassenen kan weer verschillen door de persoonlijke kijk op de wereld en de persoonlijke keuze, die volwassenen maken. Hij signaleert grofweg twee soorten levenshouding, een pragmatisch of principieel voorkeurspatroon voor een sociale bewogenheid. Volgens Covey doorloopt een persoon met een principiële levenshouding het gehele groeicontinuüm en een persoon met een pragmatische levenshouding maakt slechts een gedeelte van deze cyclische ontwikkeling door in nieuwe situaties.

In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van een nog niet eerder toegepaste gestructureerde, schriftelijke vragenlijst over de levenshouding, die gebaseerd is op het groeicontinuüm van Covey en de studieomgeving van pedagogiekstudenten in Leiden van het studiejaar 2002-2003. Er is een significant verschil gevonden tussen studenten met een pragmatische levenshouding en studenten met een principiële levenshouding. Er zijn meer studenten met een pragmatische levenshouding dan met een principiële levenshouding. Deze verschillen zijn gedeeltelijk veroorzaakt door een wisselwerking tussen de studierichting en de geloofsovertuiging of de studierichting en de leeftijd van de studenten. Deze effecten betekenen dat studenten gezinspedagogiek en orthopedagogiek zonder geloofsovertuiging of die 21 jaar oud zijn eerder een pragmatische levenshouding hebben, dan andere studierichtingen zonder deze kenmerken. De wisselwerking tussen de studierichting en leeftijd op de pragmatische levenshouding doet vermoeden, dat de studenten zich eerder in een fase van de cyclische ontwikkeling bevinden, die lijkt op het hebben van een pragmatische levenshouding, dan een voorkeurspatroon vertonen voor het denken in termen van afhankelijkheid en onafhankelijkheid. De Pearson correlatietoets naar de sociale bewogenheid versterkt dit vermoeden, want de studenten voelen zich eerder verbonden met een bewogenheid, die hoort bij een principiële levenshouding dan een bewogenheid die hoort bij een pragmatische levenshouding. De kans is dus groot, dat de gevonden gemiddelden in levenshouding later in de studietijd nog kunnen verschuiven ten voordele van de principiële levenshouding, ook omdat de levenshouding niet na één steekproef betrouwbaar vastgesteld kan worden, maar een longitudinale opzet vereist.

De conclusie (vernieuwde versie 2009) is, dat in een heterogene samenleving als Nederland, waarin veel mensen van levenshouding kunnen verschillen, het traditionele begrip mondigheid aangepast hoort te worden aan dit perspectief. Covey houdt met zijn definitie van volwassenheid, de levenshouding, rekening met deze verschillen en beschouwt de aanwezigheid van verschillen zelfs als een noodzakelijke voorwaarde voor menselijke ontwikkeling. Het ideaal van Covey is, dat alle volwassenen respect tonen voor verschillen in levenshouding en deze verschillen niet als goed of kwaad beoordelen (de pragmatische levenshouding), maar deze verschillen beschouwen als een mogelijkheid om hun eigen blikveld te verruimen (de principiële levenshouding).