Mondig zijn in de 21e eeuw.

Woord vooraf

“Waartoe willen of moeten wij opvoeden? Wat kan het ons schelen waar het kind vandaan komt, als we niet weten waar het heen moet? Waarbij moet de ontwikkelingspsychologie helpen als de pedagogiek geen duidelijk plan of doel aanreikt?”, met deze vragen probeert de ontwikkelingspsycholoog W. Koops (2000) pedagogische wetenschappers te stimuleren zich weer net als vanouds bezig te houden met pedagogische kwesties als deze. Ik voelde mij aangesproken om voor mijn afstuderen onderzoek te doen naar een belangrijk opvoedingsideaal, de mondigheid, in de 21e eeuw.
Maar eerst wil ik op deze plek mijn bronnen van steun en toeverlaat bedanken en in het bijzonder mijn scriptiebegeleidster, mw. dr. M.S. de Wolff voor haar belangstelling, aanmoediging, stimulering, geduld en deskundigheid. Deze ondersteuning heeft mij geholpen om het begrip mondigheid te ontrafelen. Ook wil ik dr. J.J.G.B. de Frankrijker bedanken voor zijn welgemeende kritiek, die mij uitgedaagd heeft om steeds dieper in deze materie te spitten. Dankzij de studievereniging Emile en Mw.drs. I. v.d. Ploeg is de afname van mijn steekproef succesvol verlopen. Natuurlijk wil ik hierbij ook mijn familie bedanken, met name Ron, Patrick, Mark en Rominique, omdat zij mij de gelegenheid hebben gegeven om te kunnen studeren.

Inspiratiebron:

Goed en kwaad, dat is waar alles in het leven op terug te voeren is. De hele aarde, de hele schepping het is een tweestrijd: eten en gegeten worden. Wat ik wel geloof, is dat er een evenwicht bestaat. Dat evenwicht zorgt voor evolutie, voor de geestelijke ontwikkeling van de mens, en het verhoedt dat je dingen doet die niet goed zijn. Je kunt niet zeggen dat goed en kwaad twee aparte werelden zijn. Ze vormen één grote pap. Er is namelijk bij alles een ‘voor’ en ‘tegen’. Dat steeds meer leren zien, dingen afwegen, het niet te snel oordelen, dat is volgens mij het doel in je leven. Op die manier evolueer je als mens.
Marten Toonder (2002)