Het prinsesje in het slijk

Het slijk van de aarde zijt gij
Ik ben in het slijk geboren. Daar kwam ik pas later achter, toen ik al jaren getrouwd was met mijn prins. Mijn prins werd ook in het slijk geboren en hij kuste mij wakker en zorgde voor dit inzicht. Eerst was ik wanhopig, want ik had mijn eigen gelukkige illusie gecreëerd zonder slijmerig fundament. Niet ik, vond ik, maar zijn fundament was modder en daarmee moest ik gewoon leren leven. Niet ik hoefde te veranderen, maar híj. Ik kon hem niet veranderen, besef ik vanaf nu, maar wel mijzelf, waardoor hij zich aan mij zou moeten aanpassen. En zo gebeurde het sluipenderwijs dat ik steeds meer tot het inzicht kwam, dat ook ik in het slijk geboren ben, hij werd de reflectie van mijn spiegelbeeld en vice versa.

Toen werd ik woedend. Het is zo onrechtvaardig! De omgeving, waarin een prinses opgroeit hoort toch aangepast te zijn aan haar gesteldheid? Toch zeker geen moeras met al zijn ongemakken? Ik werd boos op mijn moeder. Niet op mijn vader, want hij had ervoor gezorgd, dat mijn jeugd koninklijke allure kreeg. Hij werkte hard om onze levensstandaard omhoog te krikken, hij zag ook dat ik een prinsesje was en was tevreden dat iedereen mij als zodanig beschouwde. Maar mijn moeder drukte mijn neus op de harde feiten.

“Kijk,” zei mijn moeder, “ook ik was ooit een prinses, maar door met je vader te trouwen ben ik in het slijk beland. Ik dacht dat het een prins was, maar hij heeft mij bedot en nu wentel ik mij om in het slijk. Denk niet, dat jij je zal verheffen. In het slijk ben je geboren en in het slijk zal je sterven, net als ik. Het is ons noodlot.”

Ik zag mijn vader als een koning wiens rijkdom hem ontnomen was. Een koning, die hard terug vocht om het rijk, waarop hij door zijn afkomst recht op had, probeerde terug te winnen. Mijn moeder liet hem alleen in zijn strijd, omdat ze het slijk wat haar omgaf niet kon verdragen en hem er zelfs de schuld van gaf. Ze hield niet van hem, maar ook niet van zichzelf.

Ik vroeg mijn vader om advies: “Pap, ik voel me volkomen gelukkig, maar er is één probleem, steeds als ik mijn weg wil volgen voel ik mij zo onzeker. Ik zie alleen maar modder om me heen. Ik ben bang dat ik mijn grip verlies en wegzink in deze smerigheid. Dit gevoel is zo beangstigend en doet mij zoveel pijn.”

“Kind,” antwoordde hij met een blik van intens medeleven, “vergeet nooit wie je bent. Jij hebt alles, maar dan ook werkelijkheid alles in huis om te zijn wie je bent. Laat je niet neerdrukken door deze angst. Jij staat nu op vaste grond. Kijk elke dag in de spiegel en wees trots op wie je bent. Er is geen slijk meer voor jou. Slijk is jouw verleden.”

En het slijk der aarde zal ge ziende maken

Geheel vervuld met hoop en liefde kwam de prinses thuis om haar prins de goede boodschap te brengen. Maar haar prins was ziek en verzwakt. Hij maande haar aan niet in al die praatjes te geloven.

“Zie je dan niet dat je weer terug het slijk ingetrokken bent door je familie?” zei hij haar. ‘Slijk zit in jou, maar ook in mij. Daar liggen onze wortels te rotten. Doe maar gewoon en vermijd voortaan je afkomst. Wij werken ons nooit en te nimmer op uit het slijk. Wij spélen alsof er geen slijk is, maar weten wel degelijk dat het er is en blijft, en daarmee basta!”

Zo gemakkelijk liet de prinses zich niet afschrikken. Weliswaar was ze vervuld van blijmoedigheid. De angst bleef, want hoop is slechts een vonk in de duisternis. Hij bleef slechts de herinnering aan haar angst zien. Zij zag zijn verankerde wanhoop en het wegglippen van zijn levenslust. Dat mocht en kon niet meer gebeuren. Oké. Ze waren beiden geboren in het slijk en op het einde van je leven keer je weer terug naar je geboortegrond, maar ze wilde vanaf nú volop van hun wezen genieten. Hun inborst is verheven, hun leven is de weg!

Ze praatte op hem in: “Alleen mijn angst begrijpt je, mijn lichaam niet. Bang als ik nog ben zie ik jou als één brok ellende en verdriet. Mijn lichaam daarentegen heeft je nodig om lief te hebben en liefgehad te worden. Ik wil mij niet fixeren op onze afkomst en op onze wortels. De toekomst van ons en onze nakomelingen ligt voor ons. Vergeet onze komaf en accepteer je wezen. Kijk naar je mooie innerlijk en fixeer je niet op de uiterlijke omstandigheden.”

Dit raakte de prins. Ook al drukte het leed van de kloof tussen zijn afkomst en de gewenste werkelijkheid hem zwaar op zijn schouders, hij wilde geen oneindige bron van ellende zijn voor zijn geliefde prinses. Zijn koninklijk gemoed kreeg een sprankje hoop, want was hij niet getrouwd met het mooiste wezen op aarde? Ze hield van hem en had zijn liefde nodig om tot volle bloei te komen. Hij glimlachte naar haar, stapte op haar af en omarmde haar. Zij smolten samen als één en in hun trance zagen ze het paradijs op aarde.

Johannes 9 SV ; De blindgeborene
1 En voorbijgaande, zag Hij een mens, blind van de geboorte af.
2 En Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende: Rabbi, wie heeft er gezondigd, deze, of zijn ouders, dat hij blind zou geboren worden?
3 Jezus antwoordde: Noch deze heeft gezondigd, noch zijn ouders, maar dit is geschied, opdat de werken Gods in hem zouden geopenbaard worden.
4 Ik moet werken de werken Desgenen, Die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; de nacht komt, wanneer niemand werken kan.
5 Zolang Ik in de wereld ben, zo ben Ik het Licht der wereld.
6 Dit gezegd hebbende, spoog Hij op de aarde, en maakte slijk uit dat speeksel, en streek dat slijk op de ogen des blinden;
7 En zeide tot hem: Ga heen, was u in het badwater Silóam. Hij dan ging heen en wies zich, en kwam ziende.
8 De geburen dan, en die hem te voren gezien hadden, dat hij blind was, zeiden: Is deze niet, die zat en bedelde?
9 Anderen zeiden: Hij is het; en anderen: Hij is hem gelijk. Hij zeide: Ik ben het.
10 Zij dan zeiden tot hem: Hoe zijn u de ogen geopend?
11 Hij antwoordde en zeide: De Mens, genaamd Jezus, maakte slijk, en bestreek mijn ogen, en zeide tot mij: Ga heen naar het badwater Silóam, en was u. En ik ging heen, en wies mij, en ik werd ziende.