Aangemaakt op: 15-01-2004
Stel je eens voor dat wij ons allemaal bevinden in de duistere grot van Plato’s parabel. Aan elkaar geketend staren wij naar schimmen geprojecteerd op een muur. Wij proberen onderling eerst nog de grillige schaduwen te beschrijven en te verklaren, want wij herinneren ons vaag iets anders ervaren te hebben, lang geleden, toen we nog heel jong waren. Maar na verloop van tijd is deze schimmenwereld ons zo gewoon geworden, dat we niet beter weten dan dat deze wereld de werkelijkheid is…
Op een dag komt een persoon door een opening gevuld met fel licht onze duistere wereld binnen. Deze vreemdeling, nog verblind door het licht in zijn ogen, kan onze wereld niet waarnemen en hij begrijpt onze beschrijving en verklaring ervan ook niet. Na verloop van tijd wennen zijn ogen aan de duisternis en nu ziet hij ook de schimmen flikkeren op de muur en onze ketenen. Opgewonden legt hij ons uit, dat wat wij zien niet de werkelijkheid is. Als we ons bevrijden van onze ketenen en met hem mee naar het licht gaan, kunnen wij met onze eigen ogen zien hoe mooi de wereld echt is. Enthousiast willen we met hem mee gaan, maar we kunnen ons niet losmaken van de ketenen, hoe we er ook aan trekken en rukken. Gefrustreerd en teleurgesteld draaien we ons om en proberen onze nekken zo te verdraaien om door de opening toch een glimp van die mooie lichte wereld buiten de onze op te vangen. Helaas is het licht te fel en verblindt en verbrandt onze ogen. Pijnlijk getroffen wenden we ons af van het licht en de vreemdeling keert alleen terug naar zijn wereld. Na verloop van tijd bannen we steeds meer deze pijnlijke verbeelding van een mooie, ware, verlichte wereld uit onze gedachten. Totdat we de pijn verdrongen hebben en de vreemdeling als gevaarlijke gek verklaren.
Ook ik was een van de geketenden in de duistere grot en ik had geen last van mijn ketenen en het fraaie schimmenspel kon mij juist uitermate boeien. Totdat iemand mij in de war bracht. In één klap gingen mijn ketenen knellen en werd ik ontevreden met mijn leven in een schijnwereld. Het vreemde van het hele geval is, dat de vreemdeling, die mijn duisternis betrad mijn oudtante voorstelde die sinds kort last had van psychosen. Het overkwam me vijftien jaar geleden, terwijl ik nog vol was van een levenswonder, de geboorte van mijn zoon. Op kraamvisite praatte ze over een wereld, die ik niet kon begrijpen. Gelukzalig met mijn kind in haar armen verzuchtte ze:
‘Kijk eens uit het raam! Daar staat een prachtige paradijsvogel. Zie je hoe mooi zijn kleuren zijn?’
Toen ze voelde, dat ik genoeg van haar wartaal kreeg, viel ze tegen me uit:
‘Kijk, nu zit er een ekster op je schouder en die wil je overal pikken!’
Ook vertolkte ze haar jaloerse gevoelens in symboliek, toen ik voor haar man een appel schilde:
‘Jij bent Eva, die mijn man met een appel wil verleiden!’
Zo hebben we over en weer van gedachten en emoties gewisseld, elk op een ander niveau. Zij vanuit een gevoelswereld, die haar zicht op de werkelijkheid kleurde naar haar emoties. Ik vanuit de wereld van de logica, die ik geleerd heb te zien en te begrijpen vanuit mijn verstand.
Wie is er nu eigenlijk gek, vroeg ik me bij het afscheid af? Is het mijn tante, die een wereld beschrijft vanuit haar gevoel of ben ik het, die de wereld verstandelijk en objectief wil bekijken, zonder afgeleid te worden door mijn gevoelens? Ik hield het er maar op, dat ieder van ons zijn eigen waarheid had en legde de kwestie neer.
Toen gingen de ketenen voor het eerst knellen en de duisternis drukte me neer. Want als we met zijn allen hebben afgesproken, dat iets waar is als het logisch is, maar het is niet écht waar, dan bedriegen we toch onszelf en behandelen we de gevoelsmens toch niet eerlijk? Dan lopen wij verstandige mensen toch rond als een kip zonder kop? Waarom brandmerken wij de gevoelsmens als emotioneel gestoord, omdat hij in de minderheid is? Als de verstandsmens ongelijk heeft, dan zou híj toch behandeld moeten worden voor zijn logische stoornis?
Ik kon niet meer leven met deze onzekerheid. Ik wilde een basis van zekerheid, principes, die staan als een huis, de universele waarheid, het ene antwoord op alle vragen. Maar onrust is een chronische prikkel, dat je net zo irriteert als een lastige vlieg, dat zoemend rond je hoofd blijft toeren. Vooral ’s nachts houdt de onrust je tergend uit je slaap. Het straalt af van je aanwezigheid en je wordt logisch geanalyseerd als een rare vogel.
Eureka! Vrouwe wetenschap waart rond! Er bestaat een onuitputtelijke bron van wijsheid, kennis en zekerheid. Vrouwe wetenschap heeft het licht al lang geleden gezien. Als uitverkorene wist zij zich te bevrijden van de duisternis en de ketenen hier op aarde. Opgelucht ging ik bij haar om raad vragen. Maar zo eenvoudig is dat niet. Vrouwe wetenschap is alleen toegankelijk na jarenlange studie van haar cultuur, haar normen en waarden en dan nog licht zij slechts een tipje van haar sluier op. IJverig bestudeerde ik haar wetten, maar hoe hard ik ook studeerde, de duisternis werd steeds dichter en het licht trok niet op. Ik kon deze wetenschappelijke autoriteit niet bereiken, ik kon mij niet bevrijden van mijn ketenen. Teleurgesteld wendde ik mij af van het licht van de wetenschap. Maar de vragen over de waarheid bleven mij tergen en hielden mij meer dan ooit uit mijn slaap.
Ik had een probleemoplossende droom. Ik droomde, dat ik geboren werd als gevoelsmens. Eerst zat ik opgesloten in mijn lichaam en voelde me ontevreden. Hoe mooi ik ook mijn gevangenis en thuis vond, ik wilde zo dolgraag contact maken met andere mensen. Ik tastte de wanden van mijn woning met mijn handen af om een geheime doorgang te vinden. Het lukte me niet. Ik probeerde door mijn ogen naar andere lichamen te kijken om te zien of er bij anderen aan de buitenkant een opening te ontdekken viel, maar tevergeefs. Ik ging gebruik maken van mijn logica om de oplossing te vinden. Maar hoe ik ook dacht en beredeneerde mijn thuis bleef gesloten voor anderen. De gedachte geen oplossing te vinden maakte me zo verdrietig, dat ik moest huilen. In het begin zonder tranen, maar toen begon het water uit mijn ogen te druppelen. De tranen waren zout en warm en het gaf me een prettig opgelucht gevoel. Zo aangenaam, dat ik alle kranen heb opengedraaid en mij heerlijk heb laten mee voeren met de warme golfstroom van mijn verdriet. De golfslag, dat aankondigde dat er een eind kwam aan het verdriet, wiegde mij in slaap. Naakt als een pasgeborene werd ik weer wakker en ik was verbaasd, dat ik het niet koud had. Ik voelde warmte en overal om me heen zag ik andere naakte warme mensen en ik maakte direct contact! De warmte van het contact voelde krachtig en energiek aan. Ook voelde ik mensen met kilte om hen heen, dat waren de verstandsmensen, die nog opgesloten zaten in hun lichaam. Zij veroordeelden mijn naaktheid en mijn domheid zonder huis rond te lopen en adviseerden mij in therapie te gaan, maar voor mij was de wereld alleen niet meer goed genoeg.