Mondig zijn in de 21e eeuw.

2. Methode

2.1 Procedure

2.1.1 Onderzoeksontwerp

De opzet van dit onderzoek is correlationeel De uitkomsten van dit onderzoek mogen daarom niet causaal geïnterpreteerd worden. De populatie, waarnaar de uitkomsten van dit onderzoek verwezen wordt, is de groep pedagogiek studerende Nederlanders uit het studiejaar 2002-2003. Er is nog niet eerder onderzoek verricht naar de levenshouding volgens Covey, eventuele vertekening van de bevindingen is dus te verwachten. De onderzoeker hoopt dat de lezer begrip toont voor zijn onderzoekingsdrang op onbekend gebied en mogelijke dwalingen door het gemis aan een wetenschappelijke fundament over dit onderwerp voor lief neemt.

2.1.2 Deelnemers

De steekproef bevat 101 pedagogiekstudenten van de Universiteit Leiden, die lid zijn van de studievereniging Emile. De gemiddelde leeftijd van de studenten is 21 jaar (de jongste student is 17 en de oudste is 45 jaar). De meest voorkomende leeftijd is tussen de 18 en 21 jaar. De overgrote meerderheid van de onderzochte studenten is vrouw en slechts vier studenten, die aan het onderzoek deelnamen, zijn man.
Van deze studenten studeert 44% propedeuse pedagogiek, 19% gezinspedagogiek, 33% orthopedagogiek en 4% volgt twee pedagogiekopleidingen naast elkaar. Als vooropleiding hebben de meeste studenten het VWO afgerond (76%), ook zijn er studenten, die afgestudeerd zijn aan het HBO (14%). De resterende 10% heeft een HAVO diploma of een propedeuse diploma HBO en één student is afgestudeerd aan het Internationale Baccalaureaat.
Veel studenten hebben geen geloofsovertuiging (44%) of zijn Christelijk (33% Protestant en 18% Katholiek) en een zeer kleine minderheid is Islamitisch of Boeddhistisch. De meeste studenten noemen zich autochtoon en een zeer kleine minderheid vermeldt cultureel afkomstig te zijn uit Aruba, Turkije, Pakistaans-Suriname of Curaçao.
Er is ook onderzocht of de studenten voornamelijk uit een dorpsmilieu of een stadsmilieu komen om te kunnen bestuderen of het type samenleving van invloed is op de levenshouding. Van de onderzochte studenten woonde 51% het merendeel van hun leven in de stad en 42% in een dorp, de rest (7%) woonde ongeveer even lang in een stad als in een dorp. Van alle studenten woont ongeveer de helft thuis bij hun familie (45,5%) en de rest woont op kamers. De meeste kamerbewoners wonen samen met een huisgenoot of huisgenoten (36,5%), een minderheid woont alleen (11%) of met een partner (7%). Een ruime meerderheid zorgt gedeeltelijk zelf voor het financiële onderhoud (70%) of zijn geheel financieel zelfstandig (15%) of financieel afhankelijk (15%).
Naast de studie vinden de studenten het onderhouden van sociale contacten de allerbelangrijkste bezigheid, eventueel in combinatie met andere bezigheden (76%). Een minderheid geeft de voorkeur aan een hobby of sport (16%) of besteedt zijn tijd aan (on)betaald werk (8%)

2.2. Meting

2.2.1 Meetinstrument

Het meetinstrument van dit onderzoek is een schriftelijk, gestructureerde vragenlijst, die speciaal voor dit onderzoek ontworpen is (zie bijlage 1). Er is gekozen voor een meting in de vorm van zelfrapportage, omdat dit een eenvoudige manier is om veel respons te krijgen. Door afwisseling aan te brengen in de vraagstelling en de anonimiteit te waarborgen, probeer ik van het meetinstrument sociaal wenselijke antwoorden te voorkomen. Na wat vragen naar de achtergrond van de pedagogiekstudenten, is de levenshouding op twee manieren gemeten:

1. Vragen naar een mening over een levenshouding (schaal I en II).
Op een 5 puntsschaal konden de pedagogiekstudenten aangeven in hoeverre ze het met stellingen gebaseerd op principes van Covey eens zijn (1. oneens, 2. meer oneens dan eens, 3. geen mening, 4. meer eens dan oneens of 5. eens) en in hoeverre ze deze stellingen bewust toepassen in hun dagelijks leven (1. wel eens 2. soms of 3. niet, ompolen voor de analyse!).

2. Vragen naar de sociale bewogenheid (schaal 1, 2 en 3)
De pedagogiekstudenten konden honderd punten verdelen over hun ik-gevoel (onafhankelijkheid), jij-gevoel (afhankelijkheid) en wij-gevoel (wederzijdse afhankelijkheid) bij het lezen van sociale dilemma’s.

De vragen in het meetinstrument over levenshouding zijn stellingen (eerste gedeelte) en sociale dilemma’s (tweede gedeelte). Deze vragen zijn door de auteur (de onderzoeker zelf) samengesteld met als basis de principes van Covey en in verband gebracht met de studieomgeving van de studenten. De vragen van het eerste gedeelte van de vragenlijst naar de levenshouding vragen direct naar de levenshouding en meten hoe de respondenten denken over een principiële levenshouding. De meting van de levenshouding in het tweede gedeelte is gebaseerd op de peilers van het groeicontinuüm van Covey, de sociale bewogenheid. Er is een wisselwerking tussen de levenshouding en de sociale bewogenheid. De levenshouding van een volwassene beïnvloedt zijn sociale bewogenheid, maar wordt ook weer beïnvloed door de ervaringen die hij opdoet door zijn sociale bewogenheid. De sociale bewogenheid is direct meetbaar, maar de levenshouding, die een weerslag is van de ervaring met de sociale bewogenheid op langer termijn, is pas na longitudinaal onderzoek empirisch vast te stellen. De levenshouding van een pragmaticus bestaat uit de weerslag van een wisselwerking tussen het ik-gevoel (onafhankelijkheid) en het jij-gevoel. De levenshouding van een principiële persoonlijkheid bestaat uit de weerslag van een wisselwerking tussen het wij-gevoel (wederzijdse afhankelijkheid) en het ik-gevoel. De meeste volwassenen onderhouden een eigen mengvorm van sociale bewogenheid en op langer termijn hun eigen unieke levenshouding. In het volgend stukje wordt uitgelegd hoe ik deze levenshouding geoperationaliseerd heb.

De variabele levenshouding is onderverdeeld in schaal A (de pragmatische levenshouding) en schaal B (de principiële levenshouding). Een persoon met een pragmatische levenshouding streeft naar onafhankelijkheid (ik-gevoel) vanuit een besef van afhankelijkheid (jij-gevoel), daarom wordt schaal A, de pragmatische levenshouding, gevormd door de scores van schaal 2 (afhankelijkheid) van schaal 1 (onafhankelijkheid) af te trekken. Een persoon met een principiële levenshouding streeft naar wederzijdse afhankelijkheid (wij-gevoel) vanuit een besef van onafhankelijkheid (ik-gevoel). Voor schaal B, de principiële levenshouding, zijn de scores van schaal 3 (wederzijdse afhankelijkheid) van schaal 1 (onafhankelijkheid) afgetrokken. De schalen van levenshouding zijn afhankelijk van elkaar door hun relatie met de sociale bewogenheid. De waarden van de schalen zijn niet direct gemeten maar afgeleid van de aanname van Covey en zijn dus imaginair.

De vragenlijst is gebaseerd op het groeicontinuüm van Covey. Een persoon met een principiële levenshouding is in staat evenzeer ruimte te geven aan zijn ik-gevoel als het wij-gevoel. Zijn ontwikkeling is in balans met zijn omgeving, omdat de persoon kan schipperen tussen zijn persoonlijk belang en het gemeenschappelijk belang. De ontwikkeling van een persoon met een pragmatische levenshouding is niet in balans met zijn omgeving, omdat het persoonlijk belang overheerst en niet het gemeenschappelijk belang. De ontwikkeling, die een uitgebalanceerde persoonlijkheid cyclisch doorloopt is opgebouwd uit drie ontwikkelingsdomeinen, die weer onderverdeeld zijn in zeven principes (zie schema 1). Deze principes staan ook afgebeeld in figuur 1 (zie paragraaf 1.2.1).

Schema 1: de drie ontwikkelingsdomeinen van Covey met de daarbijbehorende principes
1. Het ontwikkelingsdomein van de eigen persoonlijkheid:
1. Principes van persoonlijk inzicht: Wees proactief
2. Principes van persoonlijk leiderschap: Begin met het einde voor ogen
3. Principes van persoonlijk management: Begin bij het begin
2. Het ontwikkelingsdomein van het persoonlijk perspectief op de omgeving:
4. Principes van interpersoonlijk leiderschap: Denk in termen van winnen/winnen
5. Principes van empathische communicatie: Probeer eerst te begrijpen, dan begrepen worden
6. Principes van creatieve samenwerking: Werk synergistisch
3. Het ontwikkelingsdomein van de vernieuwingswens:
7. Principes van evenwichtige zelfvernieuwing: Hou de zaag scherp (zie rand figuur 1)

Schema 2 is een overzicht van alle variabelen met betrekking tot de levenshouding van de pedagogiekstudenten in Leiden. Om de betrouwbaarheid van dit onderzoek te kunnen vaststellen in vergelijking met vervolgonderzoek is de interne consistentie van de meting vastgesteld door Cronbach’s alpha (zie tussen de haakjes in schema 2).

Schema 2: De variabelen met subschalen van de vragenlijst levenshouding
uding Mening over een principiële levenshouding
Schaal I: principieel leven, de mate, waarin principes als waarheid worden gezien
(a = .40)
Schaal II: principieel naleven, de mate, waarin principes worden nageleefd
(a = .62)
Sociale bewogenheid
Schaal 1: onafhankelijkheid, besef van de eigen persoonlijkheid
(a = .57)
Schaal 2: afhankelijkheid, besef van ongelijkwaardig zijn aan de omgeving
(a = .40)
Schaal 3: wederzijdse afhankelijkheid, besef van gelijkwaardig zijn aan de omgeving
(a = .58)
Levenshouding (volgens de verklaring van Covey)
Schaal A : pragmatische levenshouding, levenshouding gebaseerd op het besef van afhankelijkheid met als streven de onafhankelijkheid
(a = .62)
Schaal B : principiële levenshouding, levenshouding gebaseerd op een besef van
onafhankelijkheid met als streven de wederzijdse afhankelijkheid
(a = .85)

2.2.2 Onderzoeksafname

Een week voor het onderzoek zijn de pedagogiekstudenten via e-mail geïnformeerd over de meting, dat op 26 maart 2003 zou plaatsvinden. Op deze dag kregen Emile leden de gelegenheid hun studieboeken voor het derde trimester aan te schaffen. De respondenten zijn in twee lokalen benaderd tussen 12.00 en 16.00, in één lokaal konden propedeusestudenten hun boeken ophalen en in het andere lokaal de ouderejaars studenten. De steekproef is gedeeltelijk aselect te noemen, aangezien er geen controle was over het tijdstip (’s avonds of ’s middags), waarop de pedagogiekstudenten hun boeken kwamen halen en gedeeltelijk select, aangezien de steekproef alleen Emile leden betreft, die ’s middags hun boeken zouden komen halen. Er is bewust gekozen voor enige vorm van selectie, omdat er op deze middag veel deelnemers onder meer gelijkblijvende omstandigheden aan het onderzoek konden deelnemen, hetgeen de betrouwbaarheid van dit onderzoek zou verhogen.
Vrijwel alle studenten waren bereid om de vragenlijst in te vullen. Voor het invullen van de vragenlijst kregen de studenten een speciale pen met inscriptie: PEDAGOGIEK Universiteit Leiden 2003.

2.2.3 betrouwbaarheid en validiteit van de meting

In schema 2 is de interne consistentie in Cronbach’s alpha tussen haakjes weergegeven als index voor de betrouwbaarheid van de meting. De schalen I (principieel leven) en 2 (afhankelijkheid) zijn onvoldoende betrouwbaar gebleken (a= .40) als meetinstrument voor de levenshouding en de schalen II (principieel naleven), 1 (onafhankelijkheid), 3 (wederzijdse afhankelijkheid) en A (pragmatische levenshouding) voldoende (tussen de a= .57 en de a= .62). De meest evenwichtige schaal is schaal B, de principiële levenshouding, gebleken met een interne consistentie van a= .85.

De statistische grootte van 101 proefpersonen voor deze steekproef is voldoende om de uitkomsten als geloofwaardig te beschouwen. Aangezien dit meetinstrument compleet nieuw is, kan de meting niet gevalideerd worden. Meerder onderzoek, waarbij ook aan andere populaties betrokken worden, is noodzakelijk om het meetinstrument te standaardiseren.